Het monument op de dijk in Moddergat herinnert ons aan één van de dodelijkste vissersrampen uit de geschiedenis van Nederland. In de nacht van 5 op 6 maart 1883 kwamen hier 121 vissers om door dezelfde storm. 83 vissers kwamen uit het dorpje Moddergat in het hoge noorden van Friesland. Dit is de ramp van Moddergat.
Aan het einde van de 19e eeuw was Moddergat een klein en rustig Fries vissersdorpje. Nu nog steeds trouwens, hoewel het vissen wel een stuk minder is geworden. Inwoners van Moddergat leefden destijds van de visvangst. Om zelf te eten, maar natuurlijk ook voor de handel. Ze hadden geen eigen haven, maar gingen er met goed weer toch dagelijks op uit om vis te vangen.
Waarom niet?
Aangezien mensen leefden van de visserij, was het belangrijk dat ze de voorraden goed op orde hadden. Vanwege de winter waarin niet goed gevist kan worden, raakten de kelders leeg. Werk aan de winkel dus. De weersvoorspellingen, voor zover je die in die tijd kan doen, waren goed genoeg. Het was al dagen mooi voorjaarsweer, dus ja, waarom niet?
Er werd dus besloten om uit te varen met z’n allen. En als ik zeg met z’n allen, dan bedoel ik ook echt met z’n allen. Bijna alle mannen van het dorp voeren uit met hun vissersboot. Zonder haven was dat natuurlijk al een kleine uitdaging. En dan heb je ook nog de Waddenzee, die droogvalt. Wanneer je iets te laat was, moest je een uur lopen naar je boot, over de modderige bodem van de Waddenzee. Was je op tijd, dan kon je met een roeiboot of lichte zeilpraam naar je boot varen.
Een vaste stek
De hele zomer lang visten de Moddergatters op zee, boven Schiermonnikoog en Ameland, hun vaste stek. Maximaal 24 uur, ze moesten natuurlijk rekening blijven houden met de waterstand van de Waddenzee. Bij eb voeren ze uit, tussen Ameland en Schiermonnikoog door, richting de Noordzee. In de winter dus niet, dan was het tijd voor onderhoud aan de boten om er weer een nieuw seizoen tegenaan te kunnen.
En als dat nieuwe seizoen aanbrak, gingen de vissers naar een speciale stek boven het Duitse waddeneiland Borkum. Een soort jaarlijkse traditie. In dat gebied zwemt op dat moment veel schol, een vis die goed te vangen is en waar ze aardig mee konden verdienen. Ze bleven dan ook zo’n drie weken aan één stuk weg van huis. De boten waren hier niet echt goed tegen bestand, zo lang op zee, maar ja, het geld lonkte. Die risico’s namen ze dus maar voor lief.
Een lastige beslissing
Zo ook op 5 maart 1883. De winter loopt op zijn einde en de vissers beginnen zich voor te bereiden. Het is al dagenlang mooi weer, maar ja, wel pas februari. Eigenlijk veel te vroeg om eropuit te trekken. De dagen zijn te kort en je kunt nog niet goed genoeg op het weer vertrouwen. Maar ja, dit mooie weer zorgt wel voor onrust in het dorp. Hoe eerder ze kunnen gaan vissen, hoe eerder de voorraden weer aangevuld kunnen worden én er dus inkomsten gaan komen. Dat is mooi meegenomen. Daarnaast gaat het gerucht dat er boven Borkum een graanschip verloren is gegaan. Het ultieme lokaas voor heel veel vissen! Niet alle vissers zijn het ermee eens trouwens, er worden vergaderingen georganiseerd en flinke discussies gevoerd. Het zou te gevaarlijk zijn, het weer zou té onvoorspelbaar zijn, maar zo vroeg in het jaar al flink wat vis vangen zou veel geld opleveren waar ze de rest van het jaar van kunnen profiteren. Een lastige beslissing.
En toch wordt die beslissing gemaakt op zondag 4 maart 1883. De vissers gaan, in het midden van de nacht. Eerst met kleine roeibootjes naar hun vissersboten, om vervolgens hun vaste jaarlijkse route naar de visgronden boven Borkum te varen. 22 Moddergatse vissersboten.
De storm nadert
Het is maandagochtend en het weer is prima op zee. Maar tijdens de tocht richting Borkum is aan wal het nieuws gekomen dat het weer flink zou gaan omslaan. En in 1883 had je nog niet echt de mogelijkheid om even te Facetimen met je echtgenoot op zee. In de loop van de dag wordt het voor de vissers op zee dus ook pas duidelijk dat het weer niet precies was wat ze ervan verwachtten. Ze vissen wel de hele dag, maar de vangst is niet bijzonder goed. Tegen 7 uur ‘s avonds blijkt de voorspelling van het slechte weer uit te komen. Er komen bijna donkerzwarte wolken op de vissersvloot af. Al snel steekt de wind op, inclusief hagel en sneeuw. Tot zover nog geen probleem. Enkele vissers besluiten toch terug te varen naar Moddergat, maar de rest blijft wachten. Ze hebben wel vaker een storm doorstaan.
Maar al snel blijkt dat dit geen normale storm is. De wind blijft aantrekken en gaat van hard naar stormachtig. Het water wordt onstuimig, varen wordt lastig. De schippers die zijn gebleven, besluiten ook om terug te gaan naar huis. Het is te gevaarlijk aan het worden. Zeilen in de wind, koers naar Schiermonnikoog. De wind blijft maar toenemen en de boten raken onbestuurbaar. De hele nacht lang dobberen ze als speelbal van de wind op zee, wachtend tot de storm gaat liggen.
Botsende golven
6 maart 1883. Het wordt licht. Na een snelle telling blijkt dat alle boten de nacht hebben overleefd. Gelukkig maar. De wind is helaas niet gaan liggen. Sterker nog, hij verandert van richting. En dat is slecht nieuws voor de vissers. Golven die de ene kant op gaan, botsen nu op golven die de andere kant al opgeduwd worden door de wind. Dit zorgt voor nieuwe golven van soms wel 20 meter hoog. En daar zijn de niet-zo-zeewaardige Moddergatse vissersboten niet tegen bestand. Eén schip slaat om en verdwijnt in de zee. De hele bemanning verdrinkt. Later die ochtend wordt de zee nog wilder en de golven nemen een tweede schip met zich mee, inclusief de bemanning.
De paniek slaat toe, de zee wordt steeds heftiger. Meerdere boten worden meegesleurd de diepte in. Een drietal boten weet te ontsnappen en verder te varen. Ze weten dat ze veiliger zijn in de luwte van de Waddeneilanden. Hiervoor moeten ze alleen nog door het zeegat tussen Ameland en Schiermonnikoog, het Wierumer gat. Het probleem hier is dat de golven van de Noordzee daar ook tussendoor moeten. Die botsen op een ondieper wordende bodem, waardoor de golven als het ware worden pootje gehaakt. Dit noem je een grondzee. De Noordelijke wind duwt de drie bootjes richting het zeegat, dus veel andere opties hebben ze niet. Maar één van de drie bootjes overleeft het geweld.
In leven dankzij een luchtbel
Aan de andere kant van de Engelsmanplaat ligt het Friese Gat, waardoor drie andere boten zich in tijdelijke veiligheid weten te brengen. Een vierde boot komt via het Amelander Gat zo goed als veilig aan op de Waddenzee. Maar van al deze ‘veilige’ boten is ook na een tijdje niets meer te horen. Ze zijn waarschijnlijk ook meegenomen door de zee. Rond half 3 in de middag kapseist de laatste nog varende boot met de haven in zicht. De twee opvarenden weten zich levend te houden in een luchtbel. Zo’n 24 uur later worden zij bevrijd uit hun boot. De ene blijkt al te zijn overleden, de ander overleeft de ramp ternauwernood. Als enige.
In de weken na de ramp, spoelen de wrakstukken van de boten aan. Op drie boten na, die zijn tot nu toe nooit gevonden. Niet alleen Moddergat kende slachtoffers, ook vissers van Urk, Zoutkamp en Nieuwediep (wat tegenwoordig Den Helder heet) komen nooit meer terug. De storm was zo groot, dat zelfs voor de Engelse kust schepen zijn vergaan.
Eén overlevende
17 boten en 83 Moddergatse mannen verloren het leven tijdens de storm. Eén visser overleefde het wonder boven wonder. Sommige families waren in één klap ál hun mannen kwijt. Daarnaast was het nog steeds begin maart, zonder visvoorraad. De vrouwen van de overleden mannen droegen de rest van hun leven alleen nog maar zwarte kleding.
Ter nagedachtenis aan deze enorme ramp is dit monument geplaatst. Alle 83 namen van de overledenen staan erop. Op de zuil staat: “Als de dood het schip bedreigt, dan is er geen ontkomen. O water, o onzeker element! De zee heeft gegeven, de zee heeft genomen.” De ramp van Moddergat.